Jodenvervolging in Tilburg
(Tekst Regionaal Archief Tilburg)
Anti-semitisme in Tilburg
Blijkbaar begon het anti-semitisme eind jaren ‘30 ook in Tilburg wortel te schieten. "Hoewel hier nog niet een openlijk uitgesproken anti-semitisme heerst, vangt men in gesprekken toch wel uitlatingen op die daarop beginnen te wijzen", schreef de commissaris van politie in mei 1938 aan de Procureur-Generaal in Den Bosch. Het bleef hierbij. Openlijk anti-joodse uitingen komen pas in 1941 voor. Aan de Oisterwijksebaan werd bij Timmerman een ruit ingegooid, waarbij het vermoeden bestond dat deze vernieling bestemd was voor zijn buurman, de Jood Nathan. De Kringhuisbewaarder van de NSB, tevens correspondent van het nationaal Dagblad, beklaagde zich in november 1941 over het feit, dat de koster van de Nederlands Hervormde kerk een Jood is. Deze moest volgens hem verdwijnen omdat 'de kerk een gesubsidieerde instantie is en het gebouw een openbaar gebouw'. Nechmije Stiel, al 9 jaar koster van de Nederlands Hervormde kerk in Tilburg, was inderdaad van joodse afkomst. In 1912 was hij met en zijn echtgenote Nederlands Hervormd geworden en na het overlijden van zijn echtgenote hertrouwde hij met een arische vrouw. De man stond zeer goed bekend en deed zijn werk naar volle tevredenheid. De Kringhuisbewaarder, die al geruime tijd met een wekelijks kleine bijdrage door de Diaconie van de Nederlands Hervormde kerk werd ondersteund, kreeg uiteindelijk toch zijn zin. Op 23-4-1944 overleed Nechmije Stiel in het werkkamp te Havelte op 51 jarige leeftijd.
De Duitse V-actie heeft blijkbaar de anti-semitische gevoelens bij sommige inwoners aangewakkerd. In deze periode werden diverse joodse gebouwen met verf beklad.
Op de gevel en de deur van de de synagoge waren met gele letters de woorden 'Jood" en hakenkruizen en wolfsangels aangebracht. Elf woningen, bewoond door joden werden eveneens beklad met het woord 'Jood', o.a. het huis van dr. Moerel in de Tuinstraat en de fam. Gersons in de Bischop Zwijssenstraat.
In september 1941 werd regelmatig de etalageruiten en de deur van de winkel van Daniel van Iterson in de Heuvelstraat. Woorden als 'Jood', 'rotjood' en 'RK Jood' werden met onranjekleurige verf aangebracht. Iterson was echter Nederlands Hervormd, zijn vrouw en kinderen Rooms katholiek.
De vervolging
De vervolging in ons land kunnen we onderscheiden in twee fases.
De periode 1940 - juni 1942 was de fase van isolering van de joden, de uitstoting uit het maatschappelijk leven. Het begint op 1 juli 1940 met de verordening dat alle joden de luchtbeschermingsdienst moeten verlaten en het eindigt met de mededeling aan de Joodse Raad dat op 26 juni 1942 de deportaties beginnen.
Deze Joodse Raad werd door de Duitsers ingesteld, na de onlusten in februari 1941 in Amsterdam, waarbij een WA man om het leven kwam. Het was een joods bestuurslichaam, belast met het bestuur van de joodse gemeenschap en met de uitvoering van de Duitse verordeningen ten aanzien van de joodse bevolking. Het was in feite een schijninstelling om de Duitsers de gelegenheid te geven het programma van de vernietiging van de joden gemakkelijker uit te voeren. Daartussen werden tal van verordeningen van kracht die slechts tot doel hadden de joden te beperken in hun bewegingsvrijheid om hen volledig te isoleren van de maatschappij. Het is een periode van 'joden niet gewenst' tot 'verboden voor joden'.
Wie was nu eigenlijk een Jood? Het antwoord kwam op 22 oktober 1940:
'- een Jood is een ieder die uit ten minste drie naar ras voljoodsche grootouders stamt.
- als Jood wordt ook aangemerkt hij die uit twee voljoodsche grootouders stamt en hij zelf op den negenden mei 1940 tot de joodsch-kerkelijke gemeente heeft behoord of na dien datum daarin wordt opgenomen
- hetzij op den negenden mei 1940 met een Jood was gehuwd of na dat oogenblik met een Jood in het huwelijk treedt. Een grootouder wordt als vol-joodsch aangemerkt, wanneer deze tot de joodsch-kerkelijke gemeenschap heeft behoord'. Om hun prooi te kunnen vangen moest de jager eerst op de hoogte zijn van de verblijfplaats. Deze voorbereidingen eindigden met de registratieplicht januari 1941:
'degenen die geheel of gedeeltelijk van joodsche bloede zijn en hun verblijf hebben in het bezette Nederlandsche gebied, moeten aangemeld worden overeenkomstig de navolgende bepalingen'.
Het begrip 'van joodsche bloede' beperkte zich niet slechts tot het lidmaatschap van joodse kerkgenootschappen. Van geheel of gedeeltelijk joodse bloede was ook hij die van één voljoodse grootouder afstamde. De grootouder was voljoods als hij deel uitmaakte, of had gemaakt, van een joodse kerkelijke gemeente.
Het rassenprincipe werd doorgevoerd: een arier, die met een Jood of jodin getrouwd was, of tot het joodse kerkgenootschap behoorde, was geen Jood. In het bevolkingsregister wordt nauwkeurig de letter J vermeld, indien de persoon van joodse bloede is. Later wordt dit kenmerk ook vermeld in het persoonsbewijs.
De letter 'B' wordt de aanduiding voor 'bastaardjood' en kent weer een onderverdeling in 'twee voljoodse grootouders' (B I) en 'één voljoodse grootouder' (B II). Later werden de letters B 1 en B 2 vervangen door G I en G II. (Gemengd). Deze aanmelding was voor de Duitsers van belang om in een latere fase over te gaan tot het deporteren van het joods volksdeel.
De tweede fase begint op 26 juni 1942, de fase van de Endlösung.
Tot deze tijd werd het net alleen nog maar wat strakker aangetrokken om de joden weerloos en murw te maken. Als hulpeloze dieren werden zij vastgeprikt in hun woonhuizen, mochten niet meer verhuizen, zich niet meer verplaatsen, er kwam een algemeen reisverbod. Beperkt winkelen in aangewezen joodse winkels werd toegestaan.
Net zoals in 1215 werd de Jood herkenbaar gemaakt voor een ieder: op 2 mei 1942 werd de gele jodenster ingevoerd, die iedere Jood duidelijk zichtbaar op de kleding moest dragen. De Jood wordt vogelvrij verklaard. De ster geeft aan of hij wel of niet in overtreding is met de verbodsbepalingen.
De registratie van januari 1941 moest uiteindelijk eindigen met een overzicht van alle in de gemeente woonachtige joden. Eind juni 1942 denken de Duitsers de joden in kaart te hebben gebracht. Voor 'het opmaken van een overzicht en ter controle van toegestaan verblijf van joodsche personen', is een lijst noodzakelijk van alle in de gemeente woonachtige joden, ongeacht hun nationaliteit. Deze lijst, in vijfvoud, diende naast persoonlijke gegevens van het gezinshoofd en gezinsleden, ook het juiste adres te bevatten.
De lijsten moeten vóór 15 juli 1942 verzonden zijn.
Deze datum is niet toevallig: in de nacht van 14 op 15 juli 1942 vertrok de eerste trein met 962 joden van Amsterdam naar Westerbork. Een dag later vertrok de eerste trein van Westerbork met 1137 joden naar Auschwitz. De 'Endlösung der Judenfrage' was ook in Nederland begonnen.
Tilburg
Tilburg ontkomt ook niet aan de uitvoering van de Duitse verordeningen met betrekking tot de vervolging van de joden. De aanmeldingsplicht van personen van joodse bloede (Verordening 6/1941) veroorzaakte veel administratief werk voor de afdeling Bevolking. Over hoeveel personen ging het? In juli 1940 maakte de afdeling Bevolking reeds een inventarisatie met betrekking tot het aantal personen van joodse bloede. Hieruit valt op te maken, dat het gaat om 122 gezinnen en 78 alleenstaanden met een totaal aantal van 455 personen, inclusief de gemengd gehuwden. Op grond hiervan vraagt de afdeling Bevolking 500 aanmeldingsformulieren aan bij de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters, later gevolgd door nog eens 100 stuks.
Volgens de verordening dienden alle personen die geheel of gedeeltelijk van joodse bloede waren, te worden aangemeld. Onder geheel of gedeeltelijk werd verstaan, indien men afstamde van tenmiste één naar ras voljoodse grootouder. 'Niet voldoening aan deze verplichting wordt beschouwd als een misdrijf.'
De vader van Nechmije Stiel was joods en dus moest Nechmije zich melden, ondanks het feit, dat hij al ruim 28 jaar Nederlands Hervormd was. Er volgde een administratief strijd tussen de afd. Bevolking en de Rijksinspectie, tientallen verzoeken om vrijstelling van de verplichting werden ontvangen. Het resultaat van deze registratie was, dat volgens de uiteindelijk opgave in juni 1942 370 mensen vol-Jood waren, dan wel daarmee waren getrouwd, dan wel kinderen waren uit een gemengd huwelijk.
Daarvan werden er 274 als vol-Joden direct met deportatie bedreigd.
De deportaties
Eind juni 1942 waren alle maatregelen getroffen om te beginnen met de deportatie. Op dat moment waren de Joden volkomen geïsoleerd van het niet-joodse volksdeel.
Zij werden verplicht de gele davidster te dragen, zij hadden hun bezittingen moeten inleveren en kregen een reisverbod. Het was hun verboden om tussen acht uur 's avonds en zes uur 's morgens hun huizen te verlaten, hun telefoons waren afgesneden.
Op 15 juli 1942 zou het eerste transport vanuit Amsterdam naar Westerbork vertrekken. Het Interkerkelijk Overleg zond een protesttelegram naar Seyss-Inquart waarin werd verzocht om aan de maatregel geen gehoor te geven. Op zondag 26 juli werd het telegram in alle katholieke kerken voorgelezen waarna Seyss-Inquart op 2 augustus 245 katholieke Joden liet arresteren. In Tilburg en omgeving totaal 21 personen, waaronder 7 kinderen van de familie Löbb. Van de joodse gemeenschap in Tilburg werden negen katholieken gearresteerd, waarvan er 8 weer werden ontslagen. Paulina Hollander was de enige die niet terugkeerde, zij overleed in Auschwitz op 19 augustus 1942, 59 jaar oud.
De volgende deportatie vond plaats op 28 augustus 1942.
Op deze dag moesten 129 Joden zich om 15.00 uur melden in de loods van de BBA bij het station.
Door de SD Den Bosch waren deze oproepingen verzonden aan commissaris Boersma, die alhoewel lid was van de NSB, de uitvoering overliet aan de adjudant van politie W. Neve. De oproepingen werden een dag te voren persoonlijk aan het huisadres bezorgd. Daardoor gaf hij hun gelegenheid alsnog onder te duiken.
Op 10 adressen zijn de bewoners niet thuis (13 personen), 2 personen waren verhuisd en 1 persoon was reeds in Duitsland.
Er meldden zich deze dag 86 personen. Zowel in Tilburg als in Den Bosch werden een groot aantal personen vrijgesteld. Twintig personen kwamen om in diverse concentratiekampen in Duitsland of 'ergens in Polen'.
De tweede fase van de deportatie vond plaats op 9 april 1943.
De Commissaris-Generaal voor de Openbare Veiligheid liet via de 'Aussenstellenleiter der Sicherheitspolizei und des SD' op 5 april aan de Politiegezagdragers in de provincie Noord Brabant zijn besluit kenbaar maken: 'tot uiterlijk 10 april 1943, 12 uur, moeten alle gezonde en valide Joden zich naar het Kamp Vught, alle andere zich naar het Kamp Westerbork begeven'. De verwijdering van de Joden uit de provincies was hiermede begonnen. Bij het station stonden 3 autobussen gereed om de Joden naar Vught te brengen. Slechts 1 bus raakt vol, slechts 46 personen gaven gehoor aan de oproeping. 37 mensen vonden de dood door vergassing in Sobibor en Auschwitz. Onder hen de in 1937 opgenomen vluchteling K. Farber en zijn echtgenote.
Op 13 april 1943 meldde Boersma aan de Gewestelijke Politiepresident in Eindhoven, dat 'de verwijdering der Joden in Tilburg is ordelijk verlopen'.
Maar Tilburg was nog niet 'Judenrein'. De overvalwagen van de politie werd in april tot juni nog ingezet voor het ophalen en het vervoeren van joden.
Arrestaties
Het bieden van onderdak aan joden, die zich aan de maatregelen wilden onttrekken, was strafbaar en werd streng gestraft. Toch moeten er in Tilburg en omgeving talrijke joodse gezinnen een gastvrij onderduikadres hebben gevonden. In de periode 25 juli 1942 - 31 maart 1943 zijn 66 personen van joodse bloede 'verdwenen'. Waar konden ze heen?
Ook Joden van buiten Tilburg (Den Haag, Amsterdam, Rotterdam) vonden in Tilburg een onderduikadres zowel bij particulieren als bij pensionhouders. In de periode januari 1943 - augustus 1943 arresteerde de politie in Tilburg 16 Joden die afkomstig waren uit Amsterdam.
Naast de genoemde deportaties werden Joden door verraad of soms door toeval gearresteerd.
Schrijnend is wel de situatie van de familie Jonas Samuel Fransman. Op 21 oktober 1943 arresteerden Burger en Gerrits van de politie in Tilburg 3 Joden in de Slotstraat: Jonas Fransman, zijn echtgenote Mary van der Stam en Caroline Fransman. Mary is hoog-zwanger en wordt direct naar het ziekenhuis vervoerd, terwijl Jonas en Caroline werden ingesloten op het hoofdbureau van politie. Op 1 november 1943 beviel Mary van een dochter en op 22 november werd het gezin op transport gesteld naar Den Haag. Moeder en dochter overleden op 11 februari 1944 in Auschwitz, Jonas op 30 juni 'ergens in Polen'.
Caroline Fransman werd op 27 oktober 1943 op transport gesteld naar de SD in Den Haag en kort daarna in vrijheid gesteld. Zij verrichte handlangersdienst voor de SD in Den Haag en had op deze wijze reeds 58 Joden aangebracht.
In de woning van Jef van Bebber in de Korenbloemstraat verbleven regelmatig onderduikers, ook joden.
Op 2 augustus 1944 deed de politie, na een tip, een inval en arresteerden de families van Leeuwen, Roos en Kaatje Hartog. Alleen Henriëtte van Leeuwen-Gersons en Anita Roos overleefden het concentratiekamp. Jef van Bebber werd op 11 augustus 1944 in Vught gefusilleerd.
Via de deportaties en de individuele arrestaties zijn wij in staat voor een groot aantal personen de lotgevallen te registreren. Dit geldt niet voor 26 joodse medemensen, waarvan wij slechts kunnen vaststellen dat zij in een concentratiekamp zijn omgebracht. Op welke wijze zij daar gekomen zijn is ons (nog) niet bekend.
Twee mensen hebben weliswaar de ontberingen van een concentratiekamp niet gekend, maar kwamen door zelfdoding om het leven. De zusters Amalia en Sebilla Hartog moesten zich in april 1943 voor deportatie melden. Zij moeten hun lot hebben aangevoeld: op 10 april 1943 brachten zij zichzelf om het leven d.m.v. gasverstikking.
Nechmije Stiel, de koster van de Nederlands Hervormde kerk in Tilburg, werd gezien als joods partner in een gemengd huwelijk. Hij werd opgeroepen voor de Arbeitseinsatz en geplaatst in een werkkamp te Havelte, waar hij aan de gevolgen van een bombardement overleed.
Uiteindelijk kende Tilburg in totaal 140 joodse slachtoffers.
In deze opgave zijn echter (nog) niet verwerkt de van buiten Tilburg afkomstige, maar in Tilburg ondergedoken joodse personen. Een aantal hebben de oorlog hier kunnen overleven, een aantal echter niet. Het onderzoek vordert traag.
Ad de Beer schreef het al "Het onderzoek naar de lotgevallen van de individuele Tilburgse Joden is een 'gebed zonder end'".
Veel gegevens ontbreken nog en het is de vraag of een sluitend totaalbeeld ooit mogelijk zal zijn. Maar het is ook een gebed in die zin dat de onderzoeker bij de verzameling van zijn gegevens, wetend dat achter alle cijfers diep menselijk leed verborgen zit, onwillekeurig bid: 'laat het meevallen."